Een Antilliaans-Indisch echtpaar in WOII
vr 16 oktober 2020 - vandaag is het 16-11-2024
Dit jaar wordt 75 jaar capitulatie van Japan herdacht, dat is aanleiding om dit verhaal te schrijven. Een verhaal over een moedige man uit Antillen en zijn heldhaftige vrouw uit de Molukken, tegenvoeters, die elkaar tijdens de Tweede Wereldoorlog (WOII) in het Aziatische deel van het Koninkrijk hebben gevonden.
ENKELE ZINNEN VOORAF
Best wel veel militairen uit Antillen sneuvelden tijdens WOII in Nederlands-Indië bij de strijd tegen Japan: Carlos Rey Martes, Eleuterio Jansen, Cornelius Holstein, Theodoor Stomp, Petrus Koenen, Jan Willem van den Belt, Hipólito Rodrigo, George Layto om enkelen te noemen.
Lang na het einde van WOII in Nederland, tot medio augustus 1945, vlak voor de capitulatie van Japan, stierven nog militairen uit ‘de West’ in ‘de Oost’. Een van de laatsten die omkwam voor de capitulatie was de Antilliaanse militair Arturo Bibiano Elizabeth, die in het krijgsgevangenkamp bij Palembang (Sumatra) stierf.
In 1944 werden nog eens enkele honderden militairen uit Antillen en Suriname gerekruteerd – aangevuld door evenveel vrijwilligers uit de ‘de West’ – om te worden ingezet in de strijd in ‘de Oost’ tegen Japan.
Deze militairen en vrijwilligers uit ‘de West’ droegen bij aan de herovering van Morotai (Molukken), Nieuw-Guinea en de oliehavensteden op Borneo Tarakan en Balikpapan.
De Surinaamse militair Harry Voss werd het symbool van de opofferingsgezindheid van deze militairen uit ‘de West’. Hij werd door de Japanners opgepakt, gemarteld en tegen de muur gezet. Naar verluidt vroeg Harry Voss voordat hij werd gefusilleerd om een rood-wit-blauwe vlag en schreeuwde: “Leve de koningin!”
De militairen uit Antillen en Suriname vertrokken naar Australië om daar vandaan tegen de Japanse bezetter te gaan vechten. De onervaren vrijwilligers wisten niet wat hen te wachten stond. Onder hen waren de Surinamers Alwin Dors en John Bottse.
Vrijwilliger Alwin Dors vertelde: “De wervingscampagne was misleidend. De leus van deze campagne was ‘Teken voor Australië en zie de wereld’. Het was bijna vanzelfsprekend dat je je opgaf en tekende. Men heeft ons verteld dat we achter de linies zouden dienstdoen en gewonden gingen verzorgen. Maar toen wij in Australië aankwamen, werden wij aan het front voor de leeuwen gegooid.’’
Australië was bovendien toen een zeer racistisch land en de jongens uit 'de West’ hadden er veel last van, wellicht mede hierdoor werd de reeds hechte vriendschap tussen de Antillianen en Surinamers versterkt en was de saamhorigheid buitengewoon groot. Zij hadden alles voor elkaar over en deden alles voor elkaar.
HENRY EVERS UIT ANTIILEN
Een van de militairen uit Antillen die naar Australië ging was de 22-jarige sergeant Henry Evers, een militair uit Curaçao met enige ervaring in de leger, die op Curaçao en Bonaire had gediend.
Op 1 juli 1945 begonnen de geallieerde troepen met landingen op de oliehavenstad Balikpapan op Borneo. Deze operatie was de laatste grootschalige amfibische landing van WOII en was een succes.
Bij deze ‘Slag om Balikpapan’ werden de landingen uitsluitend uitgevoerd door inheemse militairen aangevuld met de rekruten Antillen en Suriname.
Een oorlogsvloot van ruim 100 schepen bracht de manschappen naar het eiland, dat door de geallieerde oorlogsschepen en bommenwerpers aanhoudend werd bestookt.
Sergeant Henry Evers was een van de eersten die bij de landing aan wal stapte en vertelde hierover:
“De reis naar Balikpapan was iets om nooit te vergeten. We zaten ruim een week op een landingsvaartuig, een klein vaartuig dat materieel en de manschappen vervoerde. Het was heel slecht weer met sterke wind en hevige neerslag, het vaartuig slingerde heen en weer en stampte behoorlijk op en neer, waardoor iedereen aan boord zeeziek werd. Wij sliepen onder de blote hemel met vier man in een jeep. Als het 's nachts begon te regenen gooiden we onze regenjassen over ons heen om droog te blijven.”
De landing zelf beschreef Henry Evers als een ware inferno en vertelde dat toen hij aan wal stapte hij zich afvroeg: “Hoe komen wij heelhuids uit deze hel?”
De brandende olievaten langs de kust vormde een muur van vuur en zwarte rook en de grond trilde enorm. De verwoestingen die de aanhoudende beschietingen vanuit zee en bombardementen van laagvliegende bommenwerpers aanrichtten, waren onbeschrijfelijk.
Deze bombardementen vanaf zee en vanuit de lucht maakten de landingen wel eenvoudig.
De landing was succesvol en de ‘Slag’ werd gewonnen, want de overmacht van de geallieerden was enorm. Hoewel de Japanners volkomen kansloos waren bleven zij vanuit hun schuilplaatsen schieten en net zoals bij de andere veldslagen vochten zij ook nu tot de dood.
Geconfronteerd met zoveel gewonden, begon sergeant Henri Evers, die medisch onderlegd was, reeds de dag na de landing samen met enkele kameraden uit Antillen, o.a. Rijsdijk, Susebeek, Rosheuvel en Lieveld, tenten op te zetten om deze gewonden op te vangen. Bij het opzetten van de tenten moesten zij telkens gaan liggen vanwege de Japanse sluipschutters die hen voortdurend beschoten.
Nog voordat de tenten er stonden lagen ze al gelijk vol zieken en steeds kwamen nieuwe gewonden binnen met de meest afgrijselijke verwondingen. Velen waren zo ziek dat zij alsnog stierven.
Sergeant Henry Evers en zijn kameraden verzorgden dag en nacht de zieken en gewonden en sliepen dagen achtereen niet. Slapen was sowieso bijna niet mogelijk met al dat schietgeluid.
De zieken waren burgers, veel oude mannen, vrouwen en kleine kinderen die totaal uitgehongerd en zwaar ziek waren. Velen hadden open wonden, die al dagen oud en verwaarloos waren.
Na enkele dagen werd een leegstaand gebouw bezet en daarin een verpleeghuis ingericht. Binnen enkele dagen waren er al honderden patiënten en verzwakte mensen om te verzorgen. Dagelijks kwamen er tientallen bij; zwaargewonde kinderen met afgerukte handen en schotwonden. Henry Evers liep ’s nacht wacht en overdag verzorgde hij gewonden. Pas na een week verminderde de stroom van gewonden.
Na de capitulatie van Japan keerden de Antilliaanse rekruten via Australië terug naar Antillen.
Henry Evers bleef achter, werd aangesteld als beheerder van een polikliniek, trouwde met een korporaal-verpleegster uit Oost-Indië en samen zetten zij een medisch centrum op.
Eerst werd even gedacht dat hij was gesneuveld, maar na twee jaar keerde Henry Evers met zijn vrouw en hun twee kinderen, een jongen en een meisje, via Nederland terug naar Curaçao, waar het echtpaar nog lang en heel gelukkig leefde en nog eens zeven kinderen op Antillen kreeg: vijf zoons en twee dochters.
COOS AYAL UIT MOLUKKEN
Op Antillen werd er vaak vol bewondering gezegd: “Die echtgenote van de Antilliaan Henry Evers, dát is nu een echte WOII-verzetsheldin.”
Haar volledige naam was Costavina Aya Ayal-Evers en zij woonde op Curaçao toen dat vaak werd gezegd.
Wat men toen niet kon weten en wat mij erg heeft verbaasd, is dat in het 14-delige geschiedwerk – het ruim anderhalvemeter-schrijfwerk over de WOII, verdeeld over 29 boeken die bij elkaar zo’n 16.000 pagina’s bevatten en geschreven is door de beroemde historicus dr. Louis ‘Loe’ de Jong – twee keer naar deze WOII-verzetsheldin wordt verwezen, maar twee keer wordt zij aangeduid als “Ambonees meisje”.
Haar reactie hierop was: “Liever was ik aangeduid als Coos Ayal.”
In dit verhaal zal ik daarom deze grote WOII-verzetsheldin ook als ‘Coos Ayal’ aanduiden.
Het is geen verwijt, maar het blijft toch merkwaardig dat haar naam niet wordt genoemd door de beroemdste WOII-geschiedschrijver van Nederland, want wanneer je 30 maanden lang deel hebt uitgemaakt van een gewapende verzetsgroep, de Japanse bezetters gevoelige verliezen hebt toegebracht, in onherbergzaam gebied op blote voeten guerrilla-activiteiten hebt uitgevoerd, ondraaglijke honger hebt geleden, hagedissen en insecten hebt moeten eten, allerlei tropenziektes hebt opgelopen, uiteindelijk de enige vrouw bent die al deze zware beproevingen heeft doorstaan (45 medestrijders overleefden het niet), zoveel zelfopoffering hebt gebracht en ondanks al deze ontberingen met ongekende loyaliteit aan Nederland al die tijd de Nederlandse rood-wit-blauwe vlag met je hebt meegedragen, dan is tweemaal een anonieme vermelding “Ambonees meisje” in de belangrijkste Nederlandse WOII-geschiedschrijving wel heel erg magertjes…
Gelukkig vond historicus De Jong het in elk geval relevant haar wél aan te duiden, maar waarom slechts melden dat er “een Ambonees meisje bij de verzetsgroep zat” en enkele pagina’s verderop vermelden dat “een Ambonees meisje het wel haalde”, zonder verder haar naam te noemen of deze desnoods in een noot weer te geven, zal altijd een raadsel blijven.
Toch had historicus De Jong het kunnen weten, want op Antillen was algemeen bekend dat de Antilliaan Henry Evers getrouwd was met een van de grootste WOII-verzetsheldin uit Nederlands-Indië.
Ook koningin Wilhelmina wist het, want al in februari 1945 kreeg Coos Ayal uit naam van de koningin het ‘Kruis der Verdiensten’ en een handgeschreven brief van koningin Wilhelmina.
Coos Ayal was een veelvoudig gedecoreerde WOII-verzetsvrouw, naast het ‘Kruis der Verdiensten’ ontving zij het ‘Verzetskruis’ en werd haar door Prins Bernard het ‘Verzetsherdenkingskruis’ in 1982 opgespeld (een hoge verzetsonderscheiding die ook de Antilliaan Boy Ecury in 1984 postuum kreeg). Verder ontving zij het ‘Mobilisatie-Oorlogskruis’, het ‘Ereteken voor Orde en Vrede’, het ‘Draaginsigne Gewonden’ en het ‘Draaginsigne Veteranen’.
Wat had ik Coos Ayal een uitgebreid verhaal in onze Nederlandse WOII-geschiedschrijving gegund en wat had zij het verdiend, want haar loyaliteit aan het moederland was grenzeloos.
Op Antillen waren en zijn wij trots dat Coos Ayal met onze eilandgenoot Henry Evers was getrouwd, dat zij zo lang bij ons op Antillen heeft gewoond, dat zeven van haar kinderen op Antillen zijn geboren en onze eilandgenoten zijn, dat al haar kinderen op Antillen zijn grootgebracht en dat zij Papiaments spreken.
Trots dat we kunnen zeggen dat WOII-heldin Coos Ayal deel van onze Antilliaanse geschiedenis is.
Coos Ayal is in Nederlands-Indië geboren op het kleinste eiland van de Molukken Nusa Laut in het plaatsje Titawaai. Als klein meisje (6 jaar) ging zij bij haar oom Seth en zijn vrouw Tina - het kinderloze echtpaar Nahuwae - wonen en verhuisde naar de havenstad Manokwari in Nieuw-Guinea.
Haar vrijheidsstrijd tegen de Japanse indringers begon toen ze nog maar 15 jaar was.
Bij de Japanse invasie in Nederlands-Indië vormde haar oom, een bestuurder, met burgers en militairen van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL), een groep van 62 strijders die vastbesloten waren zich niet over te geven en zich gewapend te verzetten tegen de bezetters.
Drie dagen voor haar zestiende verjaardag, op 12 april 1942, voer de Japanse vloot de baai van Manokwari binnen en trok Coos Ayal gewapend en in uniform samen met de groep het binnenland in.
De groep stond onder leiding van KNIL-kapitein Johannes Willemsz-Geeroms, een Indische Nederlander geboren in Kediri op Oost-Java. Toen Willemsz-Geeroms door de Japanners werd gevangengenomen en onthoofd, werd de guerrillastrijd voortgezet onder leiding van een andere Indische Nederlander Mauritz Christiaan Kokkelink, geboren in Ambarawa bij Semarang, hoofdstad van Midden-Java.
Deze verzetsgroep werd bekend onder de naam ‘Kokkelink-guerrillagroep’.
De Japanners namen de stad Manokwari in bezit en stationeerden een grote legermacht.
Vele inwoners werden afgevoerd en de bezetters maakten zichzelf niet populair door de vele onthoofdingen van talloze inwoners. De verzetsgroep, opgejaagd door de Japanners, was in de jungle van ieder contact met de buitenwereld verstoken en werd geplaagd door honger, kou en ziekte.
Coos Ayal leerde al snel omgaan met wapens, was gewoon een van de strijders en gold als mascotte van de groep. Bewapend met pistool en karabijn deed de groep overvallen op legerplaatsen van de Japanners om voedsel en munitie buit te maken. De honger dwong hen slangen, hagedissen, slakken, insecten en bladeren te eten. Op den duur liep de groep op blote voeten, want schoenen hadden ze niet meer. Ook hun kleren waren in de loop der jaren totaal versleten. En dan de voortdurende angst. Niet alleen was het lichamelijk een zware opgave, ook geestelijk hebben sommige leden van de groep het gedurende deze guerrillastrijd niet gered. Zij zijn krankzinnig geworden.
Coos Ayal kreeg alle tropische ziekten die ze maar kon krijgen: dysenterie, malaria, beriberi et cetera.
Een keer kreeg zij al deze ziekten tegelijk en was zo ziek en verzwakt, dat zij niet verder kon. De afspraak was dat als iemand niet meekon, hij of zij niet levend mocht worden achtergelaten. Daarom werd overwogen om haar dood te schieten uit angst dat de Japanners haar levend zouden aantreffen en haar zouden martelen om informatie over de groep te krijgen. Maar wonder boven wonder had zij net genoeg kracht om toch, meer dood dan levend, op eigen benen door te blijven lopen en de strijd voort te zetten.
‘De Vogelkop’ is een schiereiland – met de vorm van een vogelkop – in het westen van Nieuw-Guinea, dat ook door historicus Loe de Jong is beschreven. Tijdens een barre tocht naar het westen van dit schiereiland, waarbij diverse leden van de groep door honger en uitputting omkwamen, werd de groep in tweeën verdeeld om de pakkans te verkleinen.
De groep waarin Coos Ayal was ingedeeld werd kort daarna aangevallen door de Japanners. Zij wist te ontkomen en liep vele dagen en nachten helemaal alleen door de jungle en had het geluk de andere groep te bereiken. Later werd bekend dat twaalf leden van haar groep bij de aanval direct waren doodgeschoten en de anderen, onder wie haar tante, gevangenen waren genomen, naar Manokwari werden overgebracht en daar allemaal onthoofd.
Op 9 mei 1944 werd door de Amerikanen de tegenaanval ingezet. Door de hevige bombardementen werd meer dan 90 procent van de stad Manokwari compleet verwoest. De Japanners vochten tot de laatste man. Pas maanden later, op 4 oktober 1944, werd de sterk uitgedunde guerrillagroep gevonden en bevrijd.
Aanvankelijk bestond de groep uit 62 verzetsstrijders. Uiteindelijk hebben slechts 17 guerrillastrijders de ontberingen en het oorlogsgeweld overleefd. Coos Ayal was de enige vrouw die het overleefde.
Dertig maanden voerde deze verzetsgroep een felle gewapende strijd in de jungle. De rood-wit-blauwe vlag van Nederland hadden zij gedurende deze hele strijd bij zich gehouden, opgerold in een bamboekoker. Meteen na hun bevrijding schreven de 17 overlevenden hun namen op de Nederlandse vlag die zij bij zich hadden meegedragen en stuurden die op naar koningin Wilhelmina.
Koningin Wilhelmina was diep ontroerd door hun verhaal en stuurde een handgeschreven brief.
De koningin gaf deze vlag in bewaring bij het Koninklijk Tehuis voor Oud-Militairen in Bronbeek.
Vanaf 2012 is deze vlag met de 17 namen erop onderdeel van de vaste expositie.
Na de bevrijding werd de groep naar de vroegere hoofdstad van Nieuw-Guinea ‘Hollandia’ gebracht, waar de totaal uitgeputte strijders in het ziekenhuis op verhaal konden komen.
Coos Ayal werd daarna naar Australië getransporteerd waar zij werd ingelijfd bij het Vrouwenkorps en een opleiding tot verpleegster kreeg. Later werd zij tot korporaal bevorderd.
Zij maakte kennis met de polikliniek-beheerder sergeant Henry Evers uit Antillen die net was teruggekomen uit Balikpapan. Het was liefde op het eerste gezicht en al snel trouwde het paar.
Henry Evers kreeg de opdracht om voor de Dienst Volksgezondheid een polikliniek op te zetten op het geboorte-eiland van Coos Ayal, het eiland Nusa Laut. Zij werd tot zijn assistente benoemd en samen zetten zij een polikliniek op. Daarna werden zij overgeplaatst naar het grotere eiland Buru, waar Henry Evers tot assistent van dokter werd benoemd en bij zijn afwezigheid de leiding had. Coos Ayal beheerde de apotheek.
Na twee jaar dag en nacht samen hard werken vertrokken zij, met hun twee kinderen via Nederland naar Willemstad, Curaçao en vestigden zich op Antillen, waar ze nog zeven kinderen kregen.
Medio jaren ‘60 scheef Henry Evers prins Bernard een brief met hun verhaal – vooral om het verzetsverhaal van zijn bijzondere vrouw niet verloren te laten gaan – en zij werden uitgenodigd naar Nederland te komen.
De toenmalige gouverneur van de Antillen, de eerste Antilliaanse gouverneur van Antillen Nicolaas ‘Colá’ Debrot, geboren op Bonaire en zelf ook WOII-verzetsstrijder (die tijdens WOII arts in Amsterdam was), regelde en zorgde ervoor dat het echtpaar en hun kinderen naar Nederland konden afreizen.
De allereerste Nederlandse vrouwelijke minister en zelf ook WOII-verzetsstrijdster Marga Klompé ontving de familie Henry Evers en Coos Ayal met hun kinderen bij aankomst met alle egards.
Het gezin bleef in Nederland en ging in Ridderkerk wonen. Daar begon Coos Ayal een eigen zeer succesvol cateringbedrijf, want ook lekker koken kon deze kleine grote Molukse WOII-heldin ontzettend goed.
Dit bijzondere Antilliaans-Indisch echtpaar streden voor de vrijheid van het Koninkrijk der Nederlanden.
De moedige sergeant Henry Evers overleed op 84-jarige leeftijd in 2006.
De verzetsheldin korporaal Coos Ayal overleed op 28 maart 2015, zij was bijna 88 jaar.
Costavina Aya Ayal kreeg een militaire begrafenis en werd op 3 april 2015 met militaire eer in Ridderkerk begraven op de begraafplaats Vredehof.
In 2019 werd in Ridderkerk een straat naar Coos Ayal vernoemd.
Met beleefde groeten,
Gilbert Engelhardt
Copyright - Disclaimer - Privacy
Betrokken organisaties
Gilbert EngelhardtIn deze oktober 2020 editie van het Latin-Magazine onder andere:
New releases Marco Toro
In this madness of 2020 Marco Toro succeeds to release two new songs: ‘Huele arepa quemá’ and ‘The secret of the Bamboo’...
Een Antilliaans-Indisch echtpaar in WOII
Dit jaar wordt 75 jaar capitulatie van Japan herdacht, dat is aanleiding om dit verhaal...
Kano's van rijpe bakbananen
Rijpe bakbananenkano's is een van mijn favoriete Creoolse gerechten. Ik vind ze lekker met gesmolten kaas uit de oven.
El Practicante
Het leven van Vane wordt een nachtmerrie als haar vriend Angel vermoedt dat ze vreemd gaat.
Nieuwe single Jhonny Evidence VIVO PRESO
Jhonny Evidence is nog steeds in het race voor een positie in de wereld van Bachata!